Performance Branding slaat nergens op

Leestijd: 6 minuten

Bonk. Deze titel schreef ik zojuist met de ellebogen. Sorry, maar ik wilde even je aandacht.

De aanleiding: regelmatig kom ik de term Performance Branding tegen (of varianten, zoals Brandformance). Slimme bureaus proberen een nieuwe wind te laten waaien door marketingland. Daarbij lijken ze geïnspireerd door een publicatie van McKinsey van een aantal jaar geleden.

Dat is begrijpelijk. En op zich prima. Iedere expert probeert de rivier wat meer z’n kant op te laten stromen. Maar inhoudelijk slaat dit nergens op. Vergelijkbaar met droog water, vierkante lucht of rennende stenen.

En als je goed doorleest, weten de experts dit zelf ook. Hun oplossing is genuanceerder dan hun labels suggereren. Maar zoals vaak: het gevaar is dat deze nuances in de ronkende koppen verdwijnen. Vandaar dat ik er wat pittig in ga. Hierbij speel ik graag op “de bal” en niet op “de mens”, dus geen namen en rugnummers.

Performance marketing in een nieuw jasje.

In de basis borduurt Performance Branding door op Performance Marketing. Met een stukje merk erop geplakt.

De gedachte achter het “performance deel”: in de digitale tijd staan data en AI hoog op de agenda. Als je hier slim mee omgaat, krijg je een ongekende grip. Je weet op welke knop je moet drukken om welk effect te krijgen en op welke niet. Lukt je dat niet? Dan heb je ofwel te weinig data, of je doet geen goede analyse.

Digitale middelen zorgen daarmee voor een rationele optimalisatie: meet wat werkt en doe daar meer van. En stop met dat wat geen meetbaar effect heeft.

Merkstrategen werden hiermee een decennium geleden om de oren getikt. Want wat bleek: als je in je merk investeert, levert dit vaak geen direct, makkelijk meetbaar resultaat op.

Ik doe niet direct iets met m’n onderbuik.

De verklaring is eenvoudig. Allereerst is het goed om te weten dat merken  in de hoofden van mensen leven. Of beter: in hun onderbuik. Dat wat er in de onderbuik gebeurt, bepaalt in grote mate de keuzes die we maken.

Zelf zal ik niet snel een Opel of Mercedes kopen. Of schoenen van Puma of een zorgverzekering van Aevitae. Niet omdat ik hier goede argumenten voor heb. Het is puur omdat dit voor mij “zo voelt”.

Vervolgens is belangrijk dat als één van deze merken iets in mijn onderbuik verandert, je dit niet direct in mijn gedrag terugziet. Omdat hier geen aanleiding voor is of omdat ik hier de gelegenheid niet toe heb.

Zo kijk ik nu anders naar politieke partijen dan tijdens de laatste Tweede Kamer-verkiezingen. Maar dat is niet waarneembaar in mijn gedrag. Simpelweg omdat ik niet naar de stembus kan.

Daarmee was de conclusie een tijdje geleden duidelijk: merken “performen” niet. Je stopt er iets in, maar er komt weinig duidelijks uit.

Wat wel een meetbaar effect oplevert, zijn slimme duwtjes (“nudges”): geef 10% korting, vertel dat je product zo populair is dat het bijna is uitverkocht, benadruk dat 999 andere kopers ook voor jou kozen, et cetera.

Want stel dat ik een huurauto wil kiezen en twijfel tussen twee opties: een Opel of een KIA. Ik voel geen voorkeur voor de ene of de andere. Dus dan is het effect van zo’n duwtje direct meetbaar: doe die Opel maar, want daar krijg ik €25 gratis brandstof bij.

Maar mijn onderbuik heeft een oerkracht.

Daarmee is het verleidelijk om alleen nog voor de snelle duwtjes te gaan. En te vergeten dat de onderbuik een oerkracht kan zijn, die al deze duwtjes overschreeuwt.

Zo zal ik nooit een Lenovo-laptop kopen. Ook al is die ongelofelijk in de aanbieding, krijgt ie 5 sterren en gingen miljoenen lyrische mensen mij voor. Mijn onderbuik eet Lenovo niet.

Voor een MacBook Pro betaal ik daarbij onredelijk veel geld. Ook al snap ik niet precies of die nu 2, 5 of 20 keer sneller is dan m’n vorige laptop.

Merken die de onderbuik succesvol weten te bespelen, “performen” daarmee wel degelijk. Zo is de correlatie tussen bekendheid en bemind sterk, dat is al decennia bekend. En sterke merken hebben duidelijk betere financiële resultaten.

Alleen duurt het een tijdje voordat het effect meetbaar is, ook dat is al lang bekend. En doordat dit effect meestal indirect is, is de exacte bron lastig te herleiden. Ik kan je niet goed uitleggen door welke media-uitingen ik voor politieke partij A zou kiezen in plaats van voor partij B. Dat komt door “van alles wat ik de laatste tijd heb gehoord”.

Toch verslaan slimme duwtjes m’n onderbuik.

Andersom kan het ook. Ik heb trek in chocolade en ben van plan om Tony’s Chocolonely te kiezen. Want Tony’s heeft door jaren z’n best te doen mijn voorkeur gekregen. Maar in m’n supermarkt-app zie ik ineens dat een reep van een onbekend merk als beste uit een prijs-kwaliteit-test komt. En die prikkel weet in één oogopslag m’n merkvoorkeur te overschreeuwen.

De conclusie is daarmee simpel: zowel de onderbuik (het langetermijneffect) als de slimme duwtjes (het snelle effect) zijn belangrijk. En beiden “performen”. Het beïnvloeden van de onderbuik duurt lang en is lastiger te meten. Maar als deze invloed er is, blijft die ook een tijd standhouden. Zo ligt de reden dat ik niet snel voor Opel, Adidas of Lenovo kies grotendeels in ervaringen uit mijn jeugd.

Slimme prikkels werken daarentegen snel. Maar ze hebben slechts een kortstondig effect. De volgende keer kies ik waarschijnlijk weer voor Tony’s. Dan ben ik de naam van het merk dat die prijs-kwaliteit-test won al lang vergeten.

Inderdaad, dit draait om het bekende onderzoek van Binet en Field. Elk merk heeft beide effecten nodig. Voor elk merk is een juiste balans tussen de ene en de andere kracht van belang. En voor elk merk kan die balans net weer ergens anders liggen.

Het zwart-wit van de welles en de nietes.

“Het ding” is alleen dat er tussen de vakgebieden een welles-nietes-spel is ontstaan. Eerst werd merkbouwen weggesjorst door dataspecialisten / performance-marketeers / growth-hackers (et cetera): het effect van merken is niet meetbaar.

Daarna maakten merkbouwers pijnlijk duidelijk hoe de meeste digitale merken een slap zooitje waren geworden. Ze zagen er hetzelfde uit, riepen hetzelfde en gebruikten allemaal dezelfde trucjes. Met een “race to the bottom” als resultaat. Zelfs Nike was in de valkuil getrapt en verloor miljarden aan beurswaarde.

De welles-nietes dynamiek is pikant zichtbaar in het CMO onderzoek van Gartner: in 2019 stond merkbouwen onderaan de prioriteitenlijst van CMO’s. In 2020 (en de jaren erna) stond het ineens bovenaan de lijst.

De twee valkuilen van Performance Branding.

Daarmee lijkt Performance Branding een prima concept. Het slaat een brug tussen de ene en de ander.

Ware het niet dat er twee valkuilen zijn. De ene is dat de meeste pitches van Performance Branding anders zijn: wij maken je investering in je merk direct meetbaar. En wij zijn in staat om met kortetermijnprikkels je merk te verstevigen.

Het eerste argument bijt in z’n eigen staart. Het nadeel van merken blijft dat kortetermijneffecten lastig meetbaar zijn. Of er simpelweg te weinig zijn. Dit betekent niet dat er geen uitzonderingen zijn. Een supermarkt die flink roeptoetert kan de volgende dag prima meer mensen in de app of in de winkel zien.

Maar nog steeds zal de grootste ROI pas op langere termijn zichtbaar zijn. Zie dit onderzoek: de ROI van reclame is bijvoorbeeld 1,87 op de korte termijn en 4,11 na twee jaar. Twee jaar is lang. En het verband tussen wat je nu doet en wat twee jaar later gebeurt, is niet haarscherp. Performance Branding verandert dit niet.

Het tweede argument negeert een andere wetmatigheid. Kortetermijnprikkels hebben meestal geen (positief) langetermijneffect. Kijk nu/Klik nu/Koop nu maakt een merk zelden sterker. Belangrijk is vooral om op te passen dat het tegenovergestelde gebeurt, dat deze prikkels langetermijnschade aanrichten. Een merk als Nike wordt bijvoorbeeld minder krachtig als er veel prijspromoties zijn, ook al lijken deze promoties op de korte termijn goed te werken.

Alles past niet in één doosje.

Nu lijkt Performance Branding hier rekening mee te houden. Het haakt in op Mark Ritons ‘Bothism’ door beide benaderingen op elkaar af te stemmen. Maar dit wordt gedaan onder de kop van “funnel-optimalisatie”: de funnel begint met merkbouwen en eindigt met performance. Alles in één compact doosje.

Maar als de bovenkant van dit doosje (“top of the funnel) minimaal een half jaar nodig heeft om tot bloei te komen en de onderkant (“bottom of the funnel”) al na enkele minuten voor een meetbaar effect zorgt, begrijp je dat er lastig één gebakje van te maken is. Een benadering als “In week 1 bouwen we aan het merk, in week 2 converteren we met performance” klopt dan niet.

Verder suggereert Performance Branding dat er een prima mix mogelijk is: ontwikkel een promotie die èn je merk sterker maakt èn mensen naar de winkels trekt. En meet voor iedere promotie hoe groot het lange- en kortetermijneffect is.

Helaas heeft onderzoek van Binet en Field al lang aangetoond dat een succesvolle activiteit zich of op de onderbuik of op de snelle prikkel richt. Eentje die beide probeert te doen, werkt simpelweg minder goed. De doelgroep krijgt conflicterende signalen: “Dit merk heeft goede kwaliteit” en “het merk ligt nu in de uitverkoop”. Ook Ritson legt uit dat dit niet de bedoeling van Bothism is.

Val niet voor de Knakappel.

Hoe verder? Wel, “een beetje vanne dit een beetje vanne dat”
is zeker nodig. Voor elk merk.

Dit draait simpelweg om een slimme strategie, waarbij klassieke mechanismes en nieuwe technieken worden gecombineerd. Lang helpt kort en kort helpt lang. Daar zit niets nieuws onder de zon.

Maar blijf appels en peren uit elkaar houden. Of beter: appels en knakworsten. Want appels zijn geen goede knakworsten. En knakworsten worden nooit lekkere appels. De geboorte van de “Knakappel” suggereert op allerlei manieren dat dit wel zo is.

Performance Branding heeft in de kern dezelfde pitch als Performance Marketing: met data en AI creëer je een scherpe, directe relatie tussen inspanning en effect. Dat is helaas niet zo, in ieder geval geldt dit meestal niet voor het merkdeel.

Want ook al verandert techniek, mensen blijven mensen. En mensen veranderen hun overtuigingen niet zomaar. Daar gaat een rare, onlogische periode overheen. Die kan kort duren, lang duren of halverwege stoppen. Zelfs de databazen van Google noemen dit niet voor niets “the messy middle“: er is geen peil op te trekken.

Case: hoe Electronic Arts FIFA te slim af is

Leestijd: 3 minuten

Sterke merken maken organisaties succesvoller. Dat toont onderzoek keer op keer aan. Maar wat is de kracht van een merk? Is het de naam? De gewoonte van het gebruik? De herinneringen aan ervaringen uit het verleden? De beschikbaarheid van het product? En wat als twee krachtige merken tegenover elkaar staan? De merkstrateeg in mij spitst dan zijn oren!

De bron van het conflict.

Want die vragen kwamen naar boven toen de voetbalbond FIFA recht tegenover gamemaker Electronic Arts (EA) stond. Samen zorgden ze voor de bijzonder populaire voetbalgame FIFA. Sinds het debuut van de game in ’93 zijn er bijna 30 miljoen exemplaren per jaar verkocht. Tel de in-game aankopen daarbij op en je krijgt een jaarlijkse omzet van meer dan 3 miljard dollar. Dit is bijna twee derde van de winst van EA. FIFA is dan ook een van de grootste namen in de game-industrie.

Toch besloot EA een jaar geleden om de naam van deze hit te veranderen. FIFA werd “EA Sports FC”. En iedere marketeer weet: het zomaar veranderen van je merknaam kan enorme gevolgen hebben. Neem de naamswijziging van Overtoom (toet-toet) naar Mantuan (huh?). Zeker bij een product waar beleving, status en authenticiteit centraal staan.

EA nam deze stap omdat FIFA naar verluidt een hoger bedrag eiste dan de ongeveer 150 miljoen dollar die de bond elk jaar kreeg van EA voor het gebruik van de naam. EA koos ervoor om een streep te trekken en te gaan voor “een van de grootste rebrandings in de entertainmentgeschiedenis”.

De gok lijkt zijn vruchten af te werpen. EA rapporteerde in juli dat de inkomsten van het spel waren gestegen vergeleken met de vorige editie, die nog een FIFA-stempel had.

De kracht van het merk EA.

Interessant is te zien welke factoren hierbij een rol speelden. Allereerst is EA Sports een sterk merk op zichzelf. Gamers zijn al decennia bezig met uitgaven van EA. Engelse scheidsrechters dragen het logo al jaren op hun mouwen. En een recent marketingoffensief heeft het merk verder versterkt: geld dat anders naar FIFA zou gaan, is nu besteed aan allerlei promoties, bijvoorbeeld het sponsoren van de Spaanse competitie, nu “LaLiga EA Sports” genoemd.

Dus, check, met de mentale beschikbaarheid van EA is het goed gesteld. Ook qua fysieke beschikbaarheid scoort de uitgever goed. Sony en Microsoft waren erg gemotiveerd om ook het hernoemde spel zichtbaar te houden in de winkels van PlayStation en Xbox. Want het is goed voor maar liefst 10% van de uitgaven op die platforms.

Verder hebben decennia van dominantie van de game krachtige netwerkeffecten gecreëerd. Je speelt een voetbalgame immers niet alleen, maar grotendeels online tegen je vrienden. Zoals de keuze voor Signal of Telegram versus WhatsApp laat zien: jij kunt wel besluiten om over te stappen naar een andere aanbieder. Maar als je daarmee je netwerk verliest, is de bruikbaarheid van het product enorm verminderd. Daarom kon Elon Musk ook “relatief goed” wegkomen met de plotselinge naamswijziging van Twitter naar X. Veel gebruikers waren vergroeid met het ecosysteem. Een online netwerk vervang je daardoor een stuk minder makkelijk dan een telefoonabonnement.

Ook lukt het EA om de game zonder FIFA authentiek en geloofwaardig te houden. De gamemaker heeft allerlei licentieovereenkomsten met voetballers, clubs en competities, waarvan sommige exclusief zijn en honderden miljoenen per jaar kosten. Dit zorgt voor belangrijke toetredingsbarrières. Dus ook zonder FIFA is het voetbalspel van EA op dat gebied moeilijk te overtreffen.

De nieuwe kansen.

En het laten vallen van de FIFA-naam heeft andere kansen geboden. EA kan nu nauwer samenwerken met partners als Nike en Pepsi, die eerder op een zijspoor stonden door FIFA’s relaties met aartsrivalen Adidas en Coca-Cola. EA heeft nu ook meer vrijheid om te innoveren. Spelers kunnen inmiddels videobeelden van hun heldendaden met elkaar delen binnen het spel en kunnen binnenkort merchandising om hun digitale outfits te verbeteren.

De grote vraag is natuurlijk of EA met deze merkstrategie vooral een meevaller op de korte termijn heeft. Want allerlei andere merkcases leren ons: keuzes kunnen op de langere termijn heel anders uitpakken. En zal FIFA terugslaan? In mei stelde het hoofd van FIFA dat er wordt gewerkt aan een rivaliserend spel dat “uiteraard, zoals alles wat we doen, het beste zal zijn”.

Wordt vervolgd dus.

Bron: Economist

Wanneer Mixed Media Modelling wel werkt en niet

Leestijd: 5 minuten

Mixed Media Modelling (MMM) bestaat al een tijd. Maar de effectmeting is de laatste jaren in opkomst. Want andere meetmethoden staan door strengere privacywetgeving onder druk. Digitaal is er meer data om analyses mee te maken. En AI is steeds beter in staat om complexe datasets te combineren.

Maar hoe goed werkt Mixed Media Modelling? Een paar dagen geleden kwam ik deze quote tegen van merkexpert Tom Goodwin.

“We have things like media mix modelling, the idea that you put things into a thing, crank the handle and it’s complete nonsense. How can you create a media plan when you don’t know what the creative is? How you can create a media plan based on what’s worked in the past when you don’t know what’s now new?”

Dit voelde als een goede aanleiding om de voors en tegens rond Mixed Media Modelling op een rij te zetten. Graag deel ik mijn constateringen met je, vanuit mijn perspectief als merkstrateeg.

Wat is Mixed Media Modelling ook alweer?

In iedere presentatie over merkstrategie staat het: marketingkanalen versplinteren, er is loeiveel content en klantgedrag wordt beïnvloed door een enorm scala aan factoren. Daarmee is het gevaarlijk om een geïsoleerde visie op je merk te hebben.

Neem het bekende probleem van “de laatste klik”: je kunt weliswaar herleiden dat een klant op banner A klikte en daarna aankoop B deed. Maar dat betekent niet dat het succes aan deze banner te danken is. De klant kan heel goed beïnvloed zijn door een mooi verhaal van een vriendin en een advertentie in de krant. De banner hoefde dit enthousiasme alleen maar in te koppen.

Een optimalisatie met geavanceerde statistiek.

Mixed Media Modelling is een analytische techniek die merken helpt te begrijpen hoe verschillende mediakanalen bijdragen aan hun marketingdoelen. Dat gebeurt met historische gegevens en geavanceerde statistische methoden. Zo kunnen marketeers hun marketingmix optimaliseren en meer budget toewijzen aan kanalen met het hoogste rendement.

Een merk kan ontdekken dat hoewel televisie een breder bereik heeft, digitale uitingen een hogere conversie per euro opleveren. Of dat juist de meerwaarde van dure, gepersonaliseerde advertenties niet opweegt tegen goedkoop “schieten met hagel”. Er zijn cases van merken die tijdens de COVID-crisis hun kanalen beter optimaliseerden dan hun concurrenten. Ze wisten data van eerdere economische crises te vertalen naar een slimme media-inzet.

Zo kan Mixed Media Modelling bedrijven helpen beter te anticiperen op veranderingen in de markt. Een voedingsmerk kan seizoensgebonden trends in klantgedrag scherper identificeren, promoties beter inplannen en productvoorraad efficiënter beheren.

Mixed Media Modelling kan zorgen voor een welkome rationalisatie van een merkstrategie. Immers, door collega’s met een cijfermatige achtergrond kan marketing als “vage hocus pocus” worden gezien. Marketeers kunnen hen beter overtuigen met harde, objectieve cijfers in plaats van aannames of intuïtie.

De digitale opleving van Mixed Media Modelling.

Zoals ik in de inleiding schreef: er is hernieuwde belangstelling voor Mixed Media Modelling in de digitale tijd. Dit komt deels door nieuwe privacyregels. Die bemoeilijken het gebruik van klantdata van derde partijen, waardoor allerlei trackingmethoden onmogelijk zijn geworden. Voor de meeste merken is het inmiddels een stuk lastiger om individueel consumentengedrag te analyseren. En steeds meer digitale organisaties begrijpen dat zo’n geïndividualiseerde benadering helemaal niet effectief is (zie bijvoorbeeld de case van Nike, waarover ik recentelijk schreef).

Daarom is er een verschuiving naar een meer geaggregeerde benadering. Veel marketeers hebben Mixed Media Modelling ontdekt als een alternatief om marketingprestaties te meten zonder afhankelijk te zijn van gevoelige persoonlijke gegevens. De afgelopen jaren is de methodiek verder ontwikkeld, bijvoorbeeld door de integratie van (eigen) digitale data en real-time analyse.

Daarnaast lijkt AI de analysemogelijkheden aanzienlijk te hebben uitgebreid. AI kan immers enorme hoeveelheden data analyseren en  patronen identificeren die voorheen onopgemerkt bleven. Zo kunnen econometrische voorspellingen nauwkeuriger worden gemaakt en merkstrategieën beter worden geoptimaliseerd. En het lijkt mogelijk om snel in te spelen op vluchtig consumentengedrag.

De nadelen van Mixed Media Modelling.

Maar je leest het goed, ik gebruik in dit artikel woorden als “lijken”. Want niet alle beloftes van Mixed Media Modelling zijn uitgekomen. Het opzetten en beheren blijkt bijvoorbeeld complex. Mixed Media Modelling vereist meer gespecialiseerde kennis van statistiek en data-analyse dan merken denken. Daardoor vertrouwen marketeers te veel op complexe data-modellen, zonder ze goed te begrijpen. Ze zetten hun intuïtie overboord en maken “onderbouwde” beslissingen die niet in lijn zijn met de realiteit in de markt.

Verder is Mixed Media Modelling sterk afhankelijk van historische gegevens om toekomstige prestaties te voorspellen. Statistische modellen zijn doorgaans beter geschikt voor langetermijnanalyse. Ze kunnen moeite hebben om kortetermijnfluctuaties, plotselinge marktveranderingen of volatiel consumentengedrag accuraat te voorspellen.

In snel veranderende markten kan dit problematisch zijn. Denk aan techmerken of de mode-industrie. Hier hoeven historische trends niet representatief te zijn voor toekomstige omstandigheden. Zoals de beurs ons leert: resultaten uit het verleden bieden geen garanties voor de toekomst, hoeveel analyses je ook doet.

Hoge kosten en beperkte flexibiliteit.

Het implementeren van Mixed Media Modelling kan daarbij duur zijn, vooral voor kleinere bedrijven. De kosten voor gespecialiseerde software, de inkoop van data en econometrische deskundigen zijn aanzienlijk. Zeker nu digitale data lastiger is te verkrijgen door privacywetgevingen. Voor kleinere bedrijven kan het nuttiger zijn om alternatieve methoden te overwegen, zoals eenvoudigere analytische technieken of kwalitatief onderzoek.

En hoewel het voor de hand ligt dat AI problemen rond kosten en snelheid oplost, zijn er ook hier uitdagingen. AI-modellen kunnen een black box zijn, waarbij het onduidelijk is hoe beslissingen tot stand komen. Dit kan het vertrouwen in de resultaten ondermijnen. Bovendien kan een te groot vertrouwen in AI leiden tot een gebrek aan menselijke visie en creativiteit.

Daarnaast heeft zelfs AI moeite met plotselinge marktveranderingen. Immers, modellen die zich baseren op resultaten uit het verleden lopen altijd achter de feiten aan, hoe snel de analyses ook zijn.

Een beetje van het ene, een beetje van het andere.

Daarom is vooralsnog de conclusie dat Mixed Media Modelling een krachtig instrument kan zijn, zeker met de toevoeging van AI. Grote organisaties met toegang tot uitgebreide datasets en geavanceerde statistische middelen kunnen daarbij flink in het voordeel zijn.

Maar het is altijd verstandig om Mixed Media Modelling aan te vullen met andere onderzoeksmethoden en met strategisch, menselijk denken. Enerzijds om een vollediger beeld te krijgen van de situatie. Anderzijds om de uitkomst van een model kritisch tegen het licht te houden.

In mijn boek Sterk Digitaal Merk noem ik het voorbeeld van LEGO. In 2003 zakte het merk in elkaar en verloor het 30% van z’n omzet. De toekomst was somber. Elke statistische analyse kwam tot dezelfde conclusie: de nieuwe generatie had de interesse in de blokjes verloren. LEGO paste niet bij hun korte aandachtsspanne.

Pas met kwalitatief onderzoek ontdekte LEGO dat jongeren ook op zoek zijn naar bijzondere vaardigheden. Deze zorgen voor sociale status. Dit kunnen spannende stunts op skateboards zijn, maar ook indrukwekkende LEGO-bouwwerken. Zo ontstond een LEGO-crowdsourcing-platform met miljoenen fans.

Kortom…

Het is daarmee belangrijk dat marketeers een holistisch beeld houden over wat ze doen en wat dit oplevert. Mixed Media Modelling biedt aanzienlijke voordelen voor merken die hun merkstrategie willen optimaliseren. Het stelt ze in staat om inzicht te krijgen in de effectiviteit van verschillende mediakanalen. Ze kunnen budgetten efficiënter alloceren. En er kunnen data-gedreven beslissingen worden genomen, zonder dat de privacy van hun klanten in gevaar komt. In een tijd waarin budgetten onder druk staan en de concurrentie heviger is dan ooit, kan Mixed Media Modelling een waardevol instrument zijn om inzicht te krijgen in wat werkt en wat niet.

Echter, de complexiteit van Mixed Media Modelling, de afhankelijkheid van historische data en de hoge kosten mogen niet over het hoofd worden gezien. Als merkstrateeg is het dus belangrijk om te beoordelen of Mixed Media Modelling wel geschikt is voor de specifieke behoeften en middelen van het merk. En hoe deze methode kan worden geïntegreerd met andere analytische benaderingen.

Plus: hoe graag we ook alles in cijfers willen vastleggen, merkbouwen blijft een mix van kunst en wetenschap. Juist merken die gedurfd met de historische regels breken, kunnen enorm succesvol zijn. Ik denk dat er weinig statistische modellen waren die de opkomst van Tesla voorspelden of de impact van ChatGPT zagen aankomen.

Marktaandeel maakt minder uit voor digitale merken

Leestijd: 4 minuten

Iedereen die iets van merken weet, heeft inmiddels een paar basisregels op z’n tegeltje staan. Eén ervan is dat merken met een hoge marktpenetratie het dubbel goed hebben: ze trekken meer klanten aan dan kleine merken. En hun klanten komen vaker bij hen terug. Dus als je marktaandeel groter wordt, verbetert je resultaat.

Ook op andere vlakken zijn er dergelijke correlaties. Bedrijven met een groter marktaandeel maken bijvoorbeeld meer winst.

1. Grotere bedrijven werken vaak efficiënter. Want ze profiteren van schaalvoordelen, leercurven en toetredingsdrempels.

2. Grote bedrijven hebben meer marktmacht en daardoor een betere onderhandelingspositie.

3. Klanten denken vaak dat producten van grote, bekende bedrijven beter van kwaliteit zijn.

In die lijn schreef ik een paar jaar geleden in een artikel dat digitalisering dit effect verder versterkt. Grote spelers hebben in het digitale landschap meer bereik, meer autoriteit, meer data, betere AI en profiteren meer van het netwerkeffect. Daardoor maken grote digitale merken meer winst, zo was de conclusie.

Minder winstvoordeel voor grote digitale bedrijven.

Maar nu stellen Belgische en Duitse onderzoekers in Harvard Business Review dat digitalisering de correlatie tussen grootte en resultaat juist vermindert. Ze keken naar de cijfers van 824 Amerikaanse bedrijven over 25 jaar. En ze onderzochten hoe gedigitaliseerd deze bedrijven waren.

Wat bleek? Marktaandeel is nog steeds belangrijk voor winst. Maar het effect wordt minder sterk als bedrijven digitaler werken. Voor sterk gedigitaliseerde bedrijven levert een groter marktaandeel minder extra winst op.

Hoe komt dit?

1. In het digitale landschap kunnen kleine merken efficiencywinsten behalen die voorheen waren voorbehouden aan de grotere spelers.

Digitale automatisering is bijvoorbeeld breed beschikbaar geworden. Via SAAS-oplossingen, denk aan Salesforce voor klantsystemen of ChatGPT voor AI, kunnen ook kleine bedrijven direct profiteren van geavanceerde innovaties.

En dankzij online dienstverleners als Amazon, Shopify en Instagram kunnen kleine merken makkelijk wereldwijd adverteren, verkopen en producten verzenden. Ze kunnen goed processen outsourcen, bijvoorbeeld aan personeel in lage lonen landen. En door de fijnmazige targeting-opties van digitale advertentiekanalen kunnen ze hun klanten efficiënter bereiken.

2. Door de digitalisering verdwijnen allerlei toetredingsbarrières. Zo is er een veel grotere prijstransparantie. Grotere groepen aanbieders en vragers worden aan elkaar verbonden. En ook kleine merken kunnen nu wereldwijd adverteren. De beste of goedkoopste optie komt daardoor sneller naar boven. Zo kunnen kleine spelers rechtstreeks concurreren met marktleiders.

3. Digitalisering heeft de beschikbaarheid van informatie sterk verbeterd. Klanten hoeven niet langer te vertrouwen op het marktaandeel van een merk als het signaal voor de kwaliteit, stellen de onderzoekers. Ze kunnen makkelijk online beoordelingen van kleine merken vinden en die vergelijken met die van de grote.

Als voorbeeld noemen ze het schoenenmerk Allbirds. Dat verkoopt de “meest comfortabele schoenen ter wereld”. Het heeft veel online beoordelingen die deze claim onderbouwen. Dit zorgt voor een hoge kwaliteitsperceptie, ondanks een lager marktaandeel.

Dit heeft fundamentele gevolgen.

Dit alles betekent een flinke verandering in de correlatie tussen grootte en resultaat. Stel dat een bedrijf z’n marktaandeel met 1% vergroot. Een weinig gedigitaliseerd bedrijf zou dan 0,26% meer winst maken. Maar een sterk gedigitaliseerd bedrijf maakt maar 0,15% meer winst. Dat is bijna de helft minder (!).

Met andere woorden, investeerders die vertrouwen op de klassieke relatie tussen marktaandeel en winstpotentie, kunnen er bijna 50% naast zitten als ze geen rekening houden met het digitale gehalte van het merk.

Voor kleine bedrijven is digitalisering daarmee goed nieuws, schrijven de onderzoekers. Ze kunnen hun achterstand op grote bedrijven makkelijker inhalen. De onderzoekers zagen dan ook dat kleine bedrijven relatief winstgevender waren in digitale omgevingen. Maar hoewel dit verschil kleiner is geworden, verdienden ze nog steeds minder dan grote bedrijven.

Toch zijn er ook op dit verhaal nuances te maken.

Maar de werkelijkheid is weerbarstig. Dus ook op het bovenstaande zijn aanvullingen en uitzonderingen te maken.

Eerst de aanvullingen: de eerste is interessant voor merkstrategen. De onderzoekers zagen dat de relatie tussen marktaandeel en winstgevendheid aanzienlijk kleiner is voor bedrijven die meer nadruk leggen op het toe-eigenen van waarde (lees: hun onderscheid ligt vooral in de reclame die ze maken) dan waardecreatie (bedrijven die zich onderscheiden met hun R&D). Dit komt doordat dankzij digitalisering ook kleine bedrijven efficiënt reclame kunnen maken. Bijvoorbeeld omdat ze hun boodschappen nauwkeuriger kunnen richten op niche-influencers en toegewijde volgers.

De correlatie tussen marktaandeel en winst is ook minder groot voor B2B-bedrijven. Daar zijn aankoopprocessen grondiger, waardoor kleine bedrijven met een sterke online aanwezigheid vaker opduiken naast hun grote rivalen. Ook zijn kleinere bedrijven meer gefocust en wendbaar in hun aanbod en werkwijze, ten opzichte van grote, tragere concurrenten.

Dan de uitzonderingen: de correlatie tussen marktaandeel en winst is digitaal juist sterker voor bedrijven gericht op klantcontact (bijvoorbeeld CRM-systemen) in plaats van interne processen (bijvoorbeeld boekhoudsoftware). En voor bedrijven die een digitaal B2C-platform runnen (denk aan online marktplaatsen). Want digitaal versterkt hun mogelijkheden om grote hoeveelheden klantgegevens te verzamelen. Hun hoge merkbekendheid zorgt ervoor dat positieve mond-tot-mondreclame, recensies en beoordelingen online makkelijker zijn te genereren. En de grote partijen profiteren van positieve netwerkeffecten.

Wat betekent dit allemaal?

De conclusie: het marktaandeel is nog steeds een belangrijke indicator voor het succes of de winstgevendheid van een merk. Maar het wordt minder belangrijk naarmate markten digitaler worden. Dit geldt vooral als de merken in deze markten geen online platform hebben of zich minder onderscheiden met hun klantcontact. Voor kleine bedrijven biedt digitalisering daarmee juist een kans om het verschil met grote bedrijven te verkleinen.

De conclusie van het onderzoek is daarmee logisch: alleen maar streven naar een groter marktaandeel is niet genoeg. Slim gebruik van digitale technologie voor de verbetering van het product of het proces wordt steeds belangrijker, ook voor de winstgevendheid.

Bron: Harvard Business Review